Geerdt Magiels opende mijn expo in de Gasthuiskapel in Borgloon, 7 november 2007, met onderstaande tekst.

inleiding Zjuul Borgloon

gm/07.11.07, gereviseerd okt 2021

 

 

TRANSFIGURATIONS II

bij de tentoonstelling van Zjuul Devens in Borgloon, november 2007

 

 

Transfiguratie is letterlijk "omvorming tot iets hogers", zoals de verheerlijkende gedaantevorming van Christus, of een kunstwerk dat die verheerlijking voorstelt. Buiten die religieuze context is transfigureren iets een andere gedaante geven, het vervormen of omvormen.

 

Voor een bioloog is transfiguratie de gewoonste zaak van de wereld. Biologen noemen het alleen niet zo. Wij noemen het: verteren, groeien, verpoppen of rotten.

Wij hier bij deze vernissage staan het op dit moment allemaal te doen. We ademen zuurstof in, verbranden die in onze spieren en hersencellen (zodat jullie kunnen horen wat ik zeg en het nog begrijpen ook) en we ademen de reststoffen als CO2 uit.

Deze ademhaling is maar een klein stukje van een reusachtige keten van transfiguraties, biologische omzettingen van moleculen naar het volgende stadium, in een volgende vorm. Daarbij is er overigens geen enkele omzetting die leidt tot een hoger of beter of hoogstaander resultaat. Elke nieuwe vorm is slechts een tussenstap naar een volgende fase, in een eeuwige kosmische keten.

 

Die keten is al langer gekend. In 1780 beschreef de ontdekker van de fotosynthese hoe de planten een gas uitademen dat de dieren nodig hebben om te overleven en die ademen dan weer een gas uit dat planten nodig hebben om te groeien en bloeien. Toen had men nog geen zicht op de moleculaire structuur van die gassen. Wij weten nu dat het zuurstof en koolstofdioxide zijn die - simpele chemische substanties die ze zijn - het leven tot een web verweven. Zo zit de natuur dus in elkaar.

Het wetenschappelijk bestuderen van die omzettingen is van recente tijd. Alles op deze aarde is van elkaar afhankelijk, zowel levende als niet-levende onderdelen, want bodem, water en lucht speelden net zo goed een rol als algen, eekhoorns of walrussen in het doorgeven van biologische bouwstenen en brandstoffen.

Het hele complexe systeem blijft draaien dankzij de energie van de zon die continu in het huis van de aarde binnenstroomt. Je zou het de eco-transfiguratie, de omzettingen van het planetaire huishouden, kunnen noemen.

 

Een van de meest herkenbare aspecten van de band tussen alle onderdelen van een ecosysteem is het voedsel. Kort gezegd komt het hierop neer: alles is in de natuur afhankelijk van al de rest omdat we elkaar opeten. Planten eten lucht en water, aangedreven door het licht geleverd door een kerncentrale op 150 miljoen kilometer van hier. Herbivoren eten planten, carnivoren eten vlees, omnivoren - zoals de mens en het varken - eten alles. Als je vlees eet is dat eigenlijk gras onder een getransformeerde - getransfigueerde? - vorm. In al ons voedsel vind je een lange keten van verbondenheid terug. Zonder kan niets overleven.

Als een organisme, wat ook diens voedselvoorkeur is, sterft, dan wordt het levenloze gegeten door wormen en insecten. (Sommigen wachten niet eens tot de gastheer helemaal dood is.) Als de brokken wat kleiner zijn beginnen schimmels en bacteriën aan hun maal. De een zijn dood is de ander zijn brood. Bacteriën in onze darmen verteren voor ons. Gisten transfigureren suikers en zorgen zo voor brood en kaas en bier en wijn.

Niet toevallig misschien dat in vele rituelen die biologische oertransfiguraties opgevoerd worden. In bepaalde kerken wordt het lichaam van Christus steeds weer gegeten, in een kannibalistische rite van wederopstanding, een ode aan de ecologische transfiguratie. En die natuurlijke omzetting was er eerst - alle beelden en schilderijen van de transfiguratie van Christus zijn slechts allegorieën van de echte omzetting. Het brood. De wijn.

 

Dat brengt me terug naar deze plek, een oude kapel van de Malthezers, waar deze rite duizenden malen moeten zijn uitgevoerd. Dat is de plek waar Zjuul Devens zijn werk toont. Hij heeft er geen tentoonstelling van gemaakt in de gebruikelijke zin van het woord. Het is een installatie, gemaakt op maat van deze plek. Hij heeft zijn werk ingeschoven in de ruimte die hij hier ter beschikking kreeg. Een kerk is als je het zo bekijkt bij uitstek de plek voor transfiguraties.

 

Het begint al bij de grafstenen die hier liggen en staan.

Een grafsteen is - zo zou je kunnen zeggen - een perron in de geschiedenis: de trein van de tijd rijdt verder, het perron blijft liggen. En hier liggen ze als geroepen om de werken van Zjuul aan te meren.

Grafzerken vormen al langer een spoor door zijn werk. Als ze er al niet liggen, dan maakt hij ze zelf. Glazen dozen waarin dingen in bewaring worden gegeven, voor de eeuwigheid, die zo lang duurt als je zelf wil.

Deze grafstenen hier zijn trouwens zelf het resultaat van transfiguraties. Dit gesteente is ontstaan in processen bij hoge druk en temperatuur. Je vindt er nog als je goed zoekt de afdrukken in van zeelelies, kleine diertjes verwant aan de zee-egels die we nu nog kennen, die in de ondiepe zeeën van 250 miljoen jaar geleden leefden.

Zij krijgen hier gezelschap van een modern soort fossiel, een foto-siel, digitaal tot stand gekomen fotografische restafdrukken van insecten die zelf ondertussen al lang weer tot de moederschoot van de natuur zijn teruggekeerd. Het zijn de beelden van Zjuul Devens. Insecten en hun uitwendige skeletten, poten en weerhaken, facetogen en vleugels.

 

Insecten vertegenwoordigen driekwart van alle diersoorten. Er zijn meer insecten dan welke vorm van leven ook op aarde. Goed dat hij ze hier even een ereplaats geeft. Ze zijn teer en kwetsbaar. Ondanks het feit dat sommigen hard en gevaarlijk lijken met hun pantsers en angels en steekwapens. Het was deze week nog in het nieuws dat de vlinders in België sterk bedreigd worden, het meest van alle landen in Europa. Door de lens van Zjuul Devens zie je hoe poëtisch ze zijn, als kinderspeelgoed uit een sciencefictionfilm. Hij legt ze vast vlak voor ze definitief verdwijnen, op de uiterste grens van hun bestaan.

 

Dat doet hij triouwens ook met bladeren en bloemen, met hun nerven, het rood en het groen dat niet zo rood en groen meer is. Het begrip droogbloemboeket krijgt hier een nieuwe invulling. Nature morte, dode natuur, of stil leven, is een beter woord. Bladeren transfigureren in sculptuurtjes, in delicate constructies. Zij vangen nu geen licht meer om koolstofdioxide mee te transfigureren in zuurstof, ze kunnen alleen nog licht reflecteren. Nieuw licht dat hun oude kleuren en vormen nog even laat voortbestaan.

 

Zjuul Devens laat hier zien dat fotografen een soort archeologen zijn, archeologen van het licht, van de onvoltooid verleden tijd. Zij maken met oud licht een afdruk van een stukje werkelijkheid. Elke foto stopt de tijd, snijdt op dat moment een fragment uit de werkelijkheid.

En daarbij gaat het om sporen van dingen, beelden die achterblijven, restanten van een proces dat nooit ophoudt, hoe snel de motorwinder van de camera ook snort.

 

Hij is hiermee niet aan zijn proefstuk toe. Ook deze beelden gaan terug op de fascinatie die al jaren terug gaat. Hij fotografeerde al platgereden vogels, schaduwen van lichamen, stenen en mineralen. Zo zijn er nog elementen die herkenbaar hun stempel drukken op zijn werk en voortdurend terugkomen.

Op een bepaald moment in zijn professionele loopbaan werd hij een specialist in het fotograferen van diamanten. Dat was industrieel opdrachtwerk, maar het leerde hem kijken naar het kleine en naar wat daar in nog te zien en te fotograferen is. De sporen daarvan vindt je in zijn werk van vandaag nog steeds terug. Hij zoomt steeds verder in op het kleine achter het kleine. Hij wil kijken, steeds beter kijken, doordringen in het ding dat hij bekijkt, doordringen in het beeld.

 

En wat zit er in het beeld? Wat is er kleiner dan het beeld? De pixel (van 'picture element'). De pixel is een heel modern fenomeen. Voor de computers digitale beelden mogelijk maakten bestonden er geen pixels. Rubens en zelfs Van Gogh zouden niet weten waar we het over hebben. Binnen 100 000 jaar zullen de eerste pixels teruggevonden worden in de archeologische afzettingen van de 20ste eeuw. Devens maakt de eerste fossiele pixels klaar voor opgraving.

Want zijn beelden zijn pixeltransfiguraties. Hij daalt af in het beeld tot op het niveau van de pixels en gaat die dan manipuleren. In die omzettingen speelt het toeval, gestuurd door random processen in de microprocessor, een rol. Als je zou denken dat dat dan wel heel eenvoudig moet zijn - je laat de computer het werk doen- en dat iedereen met een camera en een computer het kan, moet ik je teleurstellen. Voor je krijgt wat je hier ziet ben je heel lang bezig. Het is als een schilder die laag na laag aanbrengt of wegschraapt waardoor textuur en reflectie en dieptewerking van de kleuren langzaam gaan worden wat het moet zijn.

Hij moet veel geduld hebben om een effect te krijgen dat de moeite van het bewaren waard is.

 

Dit is hetzelfde procedé aan het werk dat Darwin al beschreef waardoor soorten ontstaan. Je laat wel het toeval zijn gang gaan, maar de omgeving selecteert. De computer husselt de pixels door elkaar, maar het is Devens die daaruit de selectie maakt. Velen ontstaan, weinigen planten zich voort. De meesten vallen af. Soms, na lange tijd, is er een nieuwe variant die geslaagd is en mag voortbestaan. Een nieuwe soort. In dit geval, een nieuw kunstwerk.

 

Dat is de fundamentele laag van transfiguratie in het werk van Devens. Hij laat niet alleen zien hoe organismen of delen daarvan, geplukt uit de wilde natuur, van vorm veranderen op weg naar een nieuwe bestemming. De manier waarop zijn werken ontstaan is zelf een proces van gedaanteverandering. Pixels worden pixels worden pixels en het resultaat is een gedicht van licht, dat de kwetsbaarheid van zijn onderwerpen op een heel vanzelfsprekende manier versterkt.

Alles is verandering, zei een oude Griek al. Op de beelden rondom ons hier verzameld zie je waar dat toe leidt. Kleine eilandjes van vluchtige vormen in een kosmologische zee van voortdurende transfiguratie.